De jeugdcriminaliteit in Nederland daalt sinds enige jaren. Een verharding van de resterende jeugdcriminaliteit geeft echter aanleiding tot grote zorgen. Want een deel van de Nederlandse risicojeugd zou op jongere leeftijd ernstige delicten gaan plegen. Daarbij zouden zij vaker (vuurwapen)geweld gebruiken. Ook hoge recidivecijfers binnen de huidige populatie van stelselmatige jonge daders – vaak met een allochtone achtergrond – vormen een terugkerend probleem.
Door dergelijke negatieve ontwikkelingen dreigt een groeiende groep nieuwe veelplegers te ontstaan. Deze jonge daders zorgen voor ernstige problemen in hun directe omgeving. Daar vormen zij negatieve rolmodellen voor potentiële nieuwe aanwas, waaronder broertjes en zusjes. Als netwerkcriminelen hebben zij daarnaast contacten met problematische jeugdgroepen in andere wijken. Buiten hun eigen buurt, stad of regio plegen zij in wisselende verbanden delicten.
Vanwege deze zorgwekkende ontwikkelingen wordt de huidige aanpak van problematische jeugdgroepen onverminderd doorgezet. Vooral een aantal kwetsbare wijken kent een hardnekkig probleem. Daarnaast is het zaak de duurzame effectiviteit van de huidige integrale aanpak verder te verbeteren. Positieve rolmodellen uit de eigen gemeenschap hebben in de aanpak van risicojeugd hernieuwde aandacht gekregen. Recente inzichten over informele netwerken in kwetsbare wijken en informeel gezag van lokale sleutelfiguren hebben die aandacht versterkt.
Een advies of correctie maakt indruk op de jongere
Ook een beleidsmatige focus op de inzet van ‘eigen kracht’ (burgerparticipatie) geeft een verdere impuls aan deze groeiende interesse. Evenals toegenomen wetenschappelijke aandacht voor nazorg en vroegsignalering, om aan de voorkant van het probleem te komen. Dit is onder meer zichtbaar binnen het Programma Risicojeugd en Jeugdgroepen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Een verkenning van criminologische literatuur laat zien dat het begrip ‘rolmodel’ onvoldoende eenduidig is uitgewerkt. Er kan niet worden gesproken van gevestigde onderzoeksbevindingen over rolmodellen als een potentiële beschermende factor voor risicojeugd.
Ook in de praktijk plakt men het begrip rolmodel op uiteenlopende projecten voor jeugdproblematiek − van preventief tot meer repressief. Het bekendste voorbeeld in Nederland is het Haagse preventieproject Kleurkracht Escamp/Rolmodellen. Dat heeft in 2010 de Hein Roethofprijs gewonnen. In dit project is met de inzet van lokale rolmodellen de overlast van jongeren in het stadsdeel Escamp succesvol ingeperkt. Vooral tijdens nieuwjaarsvieringen en voetbalkampioenschappen.
Met de hernieuwde aandacht voor de inzet van rolmodellen is de opvatting van het begrip teruggebracht tot de oorspronkelijke definitie van de socioloog Robert Merton. Een rolmodel is iemand die in de ogen van een risicojongere letterlijk model staat. En wel voor het soort rol dat deze jongere later ook in zijn gemeenschap wil én kan innemen. Het rolmodel moet daarom:
Vaak gaat het dan om een bekende uit zijn leefwereld of directe sociale omgeving. De talenten of vaardigheden van het rolmodel moeten dicht in de buurt komen van wat de jongere aanspreekt. Zijn eigen fysieke en cognitieve vermogens zijn daarbij ook van belang. Een succesvolle jurist of politicus staat mogelijk te ver af van de doelgroep om een goed rolmodel te kunnen vormen voor risicojeugd. Dat geldt vooral bij jongeren met beperkingen. Vaak heeft een sportschoolhouder of lokale ondernemer met informeel gezag meer succes als aansprekende voorbeeldfiguur.
Positieve rolmodellen voor risicojeugd moeten in de eerste plaats een goed gedragsvoorbeeld zijn en een pro-sociale houding vertonen. Evenals arbeidsethos en discipline. Ook moeten zij burgerschapsvaardigheden beheersen − naast een mate van ‘straatwijsheid’, die ook nodig is om zich staande te houden in een kwetsbare wijk.
Positieve gevolgen van sociaal-wenselijk gedrag van rolmodellen, zoals waardering, status en succes, maken dat jongeren dit gedrag kopiëren. Zij willen zich de levenskunst van de aansprekende voorbeeldfiguur eigen maken. Jongeren die zelf verder zijn in hun ontwikkeling, vormen op hun beurt weer nieuwe rolmodellen voor anderen. Zolang het gewenste gedrag zichtbaar positieve reacties oplevert in hun omgeving.
Hoe kan een positief rolmodel invloed uitoefenen op risicojeugd? Diegene moet zich daarvoor tot de doelgroep verhouden vanuit een positie van informeel gezag en wederzijds vertrouwen. Kenmerkend voor deze verhouding zijn:
Een jongere krijgt daardoor het gevoel dat hij écht wordt gezien en geaccepteerd. Hij wordt belangrijk gevonden door iemand met aanzien en betekenis in zijn leefwereld. De kracht van oprechtheid maakt dat rolmodellen in die beleving allerminst soft hoeven op te treden tegen hun pupillen. Wat uit het hart komt, komt namelijk bij het hart aan. Dit betekent dat het ook hard aankomt: een advies of correctie maakt indruk op de jongere. Het gaat niet zelden gepaard met een vorm van opmerkelijk directe, autoritaire communicatie.
Deze professionals bezitten blijkbaar ook werkzame persoonlijkheden
Zo vertelt een licht verstandelijk beperkte jonge veelpleger dat hij luistert naar zijn rolmodel omdat die hem “boosheid met liefde” toont. Wanneer deze jongere weer de fout in dreigt te gaan, vallen er stevige woorden. Die komen over als die van een liefdevolle grote broer of vader. Zijn slechte gedrag wordt krachtig en duidelijk gecorrigeerd en geenszins vergoelijkt. Maar de jongere voelt zich niet afgekeurd als persoon. Het rolmodel wordt in zijn beleving juist kwaad omdat hij zo betrokken is en oprecht wil dat deze jongen op het goede pad komt en blijft.
Het zijn overigens niet alleen rolmodellen uit het informele circuit op straat die deze kwaliteiten kunnen bezitten. Het geldt ook voor diverse professionals met formeel gezag binnen het systeem van de aanpak van risicojeugd. Zij springen eruit als passionados met soortgelijke singuliere vaardigheden. Niet alleen de werkzame bestanddelen van hun werkafspraken, methodieken en vakmanschap zijn van belang. Deze professionals bezitten blijkbaar ook werkzame persoonlijkheden. Die maken hen effectiever in het werken met jongeren en het daadwerkelijk bieden van perspectief: ook zin geven (intrinsiek motiveren) naast grenzen stellen en sturing bieden. De groeiende aandacht voor ‘who works’ naast ‘what works’ is in die zin ook een vruchtbare ontwikkeling binnen de professionaliteit van partners in de formele ketenaanpak.
Onze wetenschappelijke kennis over de potentiële meerwaarde van informele rolmodellen in de aanpak van risicojeugd is in dit stadium nog beperkt. Bovendien heerst verwarring over de vraag of we de klok terugdraaien. In de beleving van risicojongeren lijken rolmodellen weliswaar een unieke tegenkracht te bieden voor verleidingen en beproevingen van het straatleven. Maar dergelijke informele structuren zijn in de voorgaande decennia juist ontmanteld vanwege professionalisering en verantwoording.
Verder stuit men op bestuurlijke dilemma’s bij de inzet van rolmodellen in gemeenten. Bijvoorbeeld:
Meer kennis omtrent rolmodellen voor risicojeugd en een antwoord op deze vragen is hopelijk te vinden op de verschillende plekken waar nu rolmodellenprojecten lopen. Zoals in Amsterdam, Den Haag en Haarlem. Daaruit is in ieder geval de behoefte naar voren gekomen aan een wederzijds bejegeningsprofiel tussen professionele partners en informele krachten. De toenemende kennis en kunde op dit gebied moet uiteindelijk leiden tot een helder overzicht van succes- en faalfactoren bij de inzet van rolmodellen in de aanpak van risicojeugd voor gemeenten. Daarvan zal ook in Secondant verslag worden gedaan. <<
Jan Dirk de Jong is lector Aanpak Jeugdcriminaliteit aan de Hogeschool Leiden en auteur van onder andere het boek Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ straatjongens.
De auteur is beschikbaar voor vragen over literatuur en bronvermelding en discussies via e-mail: jong.de.jd(at)hsleiden.nl en Twitter: @jdadejong. Gebruik bij tweets #Secondant.