Begin maart van dit jaar vroegen de FNV en het CNV, samen met de ondernemingsraden van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), in een petitie aan de Kamercommissie Justitie en Veiligheid om een onafhankelijk onderzoek naar de criminaliteitscijfers. De door het WODC gepubliceerde cijfers over een dalende criminaliteit worden niet vertrouwd – het kan dan zijn dat ten onrechte penitentiaire instellingen worden gesloten, “waardoor er zo’n 2.200 banen … zullen verdwijnen”.
Het wantrouwen jegens het WODC wordt gevoed door de kwestie van klokkenluidersklachten over politieke sturing op de WODC-rapporten, zo blijkt. Op zijn minst wordt de suggestie gewekt dat het WODC zich laat lenen voor het legitimeren dat er “financieel [wordt] geknepen op de hele veiligheidsketen". Er worden ook elementen genoemd die twijfel zaaien over de diagnose dat er minder criminaliteit is – zo wordt erop gewezen dat maar een deel van de criminaliteit wordt geregistreerd. En de aangiftebereidheid zou zijn gedaald.
De twijfel bij de bonden en de DJI-werknemers wordt gevoed door onzekerheid over banen
De twijfel bij de bonden en de DJI-werknemers wordt gevoed door onzekerheid over banen, dat is te begrijpen. Maar dat rechtvaardigt niet de onzin die wordt uitgekraamd bij het aanbieden van de petitie. Grappig is dat de bonden zich in forse termen zorgen maken over de juistheid van die cijfers en de zorgvuldigheid waarmee die worden opgesteld, maar dat ze zelf niet zorgvuldig zijn in hun beweringen. Die onzorgvuldigheid blijkt uit het volgende.
Punt 1: wie stelt de cijfers op? Beweerd wordt dat het WODC de criminaliteitscijfers opstelt. Nee: de cijfers komen uit gegevensbestanden van het CBS over wat bij de politie wordt geregistreerd, en uit door het CBS verrichte slachtofferenquêtes. Deze cijfers komen onder meer terecht in de jaarlijkse publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving, een samenwerkingsverband tussen CBS, WODC en Raad voor de rechtspraak. Het wantrouwen over de integriteit van het WODC zou zich dan ook tot het CBS en de Raad voor de rechtspraak moeten uitstrekken, hetgeen nergens op is gebaseerd.
Punt 2: het WODC zou alleen letten op wat de politie registreert, waarmee de niet-geregistreerde criminaliteit buiten beeld blijft. In de prognosemodellen van het WODC die voor de begroting van het ministerie worden gebruikt, wordt de geregistreerde criminaliteit en de daaropvolgende bewerking in strafzaken geschat met behulp van een aantal maatschappelijke ontwikkelingen. “De ramingen zijn beleidsneutraal, hetgeen wil zeggen dat ze uitgaan van gelijkblijvend beleid. Ramingen van het effect van voorgenomen beleids- en wetswijzigingen worden [apart] gemaakt.”
Punt 3: Veel criminaliteit wordt niet geregistreerd. Dat is juist – een meerderheid van de delicten die burgers ondervinden worden niet gemeld of aangegeven bij de politie. De reden waarom men dat niet doet, is volgens de uitkomsten van slachtofferenquêtes van het CBS net zo vaak omdat men meent dat dat toch niet helpt als dat men vindt dat de kwestie onbeduidend is of geen zaak voor de politie vormt. Overigens berust het wél doen van aangifte in veel gevallen vooral of alleen op de noodzaak een proces-verbaal te krijgen voor de verzekering.
Er lijkt geen reden de petitie te volgen en een apart onderzoek in te stellen
Punt 4: de bonden beweren dat “de aangiftebereidheid laag is geworden, omdat burgers weinig vertrouwen hebben dat zaken worden opgepakt”. Omdat de aangiftebereidheid leek te dalen na 2005, vroeg de Tweede Kamer om een onderzoek. Dat door het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving verrichte onderzoek wees uit dat de daling kon worden toegeschreven aan een wat andere manier van meten. De aangiftebereidheid bleef juist vrij stabiel. Daarmee is er geen verschil in het verloop van de ontwikkelingen in de criminaliteit zoals die wordt gemeten door vele burgers daarnaar te vragen, en de politiecijfers. Beide bronnen wijzen op een forse daling na het jaar 2002.
Punt 5: De suggestie die uitgaat van de petitie is dat als er meer aangifte wordt gedaan en de politie meer opspoort er minder cellen gesloten hoeven te worden, waarmee de werkgelegenheid van cipiers wordt beschermd. Zo er al meer zou worden aangegeven en opgespoord, zou dat vooral relatief lichte misdrijven betreffen. Maar dat beïnvloedt de behoefte aan celcapaciteit nauwelijks, omdat die voor een groot deel wordt gedreven door de ontwikkelingen bij zwáre misdrijven. Het aantal cellen is juist door de daling met tientallen procenten bij delicten als moord, doodslag, verkrachting, beroving, inbraken en harddrugshandel veroorzaakt.
Conclusie: de zorgen over de juistheid van de criminaliteits- en aangiftecijfers zijn ongefundeerd, ze wijzen op een reële daling van zowel de lichte als de zware criminaliteit. Dat daardoor penitentiaire inrichtingen moeten sluiten is uit maatschappelijk oogpunt toe te juichen, natuurlijk onder erkenning van de arbeidsonzekerheid die van die sluiting het gevolg is. Er lijkt geen reden de petitie te volgen en een apart onderzoek in te stellen – de onafhankelijkheid van de cijfers en de opstellers daarvan is voldoende gewaarborgd. <<
Bert Berghuis is voormalig raadadviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Hij is beschikbaar voor vragen en discussies via de redactie, e-mail: secondant(at)hetccv.nl.