Hoe komen jongeren terecht in de georganiseerde criminaliteit en hoe groeien ze erin door? Heel veel onderzoek is daar niet naar gedaan, in Nederland noch elders. Vooral over adolescenten en jongvolwassenen in criminele samenwerkingsverbanden is maar weinig bekend. Maar de problemen van een parallelle werkelijkheid van georganiseerde criminaliteit in de zwakkere wijken, dringen zich op. Het snelle geld dat daarmee gepaard gaat, trekt kwetsbare jongeren aan. Daarom heeft het ministerie van Justitie en Veiligheid speciale aandacht voor deze jongeren en zet het in op een preventieve aanpak vanuit het Breed Offensief Tegen Ondermijnende Criminaliteit, kortweg BOTOC.
BOTOC Vanuit dit initiatief dat zich richt op de georganiseerde drugscriminaliteit, wordt gewerkt aan meer weerbaarheid in de samenleving tegen de verleidingen van snel geld, intimidatie en verdere uitwassen. Jongeren komen in het BOTOC uitgebreid aan bod, om te voorkomen dat ze in de criminaliteit terechtkomen of dat ze verder afglijden. In eerste instantie heeft het ministerie van JenV 8 ‘BOTOC-gemeenten’ geselecteerd die een lokale aanpak hebben vormgegeven. Dit zijn Amsterdam, Arnhem, Den Haag, Eindhoven, Rotterdam, Tilburg, Utrecht en Zaanstad. Bureau Beke volgt en evalueert de aanpak van de gemeente Arnhem. Dit gebeurt vanuit de Kennisagenda Ondermijning, waarmee het ministerie meer zicht wil krijgen op ondermijnende criminaliteit en op wat werkt in de aanpak ervan. Binnen de kennisagenda werken het WODC en het Directoraat-Generaal Ondermijning (DGO) van het ministerie van JenV samen. |
De aanpak van jonge aanwas en doorgroeiers van alle BOTOC-gemeenten is onderzocht door Bureau Beke. Dat begon met een analyse van internationale wetenschappelijke artikelen. De huidige kennis is samengebracht in een kennissynthese over de rekruteringsprocessen en ingroeimechanismen in de georganiseerde criminaliteit. Deze maakt onderdeel uit van een overkoepelend onderzoek naar rekruteringsprocessen en ingroeimechanismen. Onderzoeker Jos Kuppens omschrijft het als een drietrapsraket, want na de eerste fase van literatuuronderzoek, volgde er een praktijkscan waaraan hij meewerkte om te zien welke projecten de BOTOC-gemeenten uitvoeren en welke elementen van de kennissynthese terug zijn te vinden in de projectplannen.
‘Sociale binding is de allerbelangrijkste risicofactor’
In fase 3, die nu vorm krijgt, ontwikkelt het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) een kennisproduct. Daarin worden de bevindingen van de kennissynthese op een toegankelijke manier gepresenteerd, zodat de wetenschappelijke kennis in de praktijk landt. Daarover later meer in Secondant.
Er bestaat maar weinig onderzoek naar hoe mensen betrokken raken in de georganiseerde criminaliteit, in Nederland maar ook internationaal. Om te beginnen blijken daders van criminele feiten gepleegd in georganiseerd verband, wat ouder dan daders van bijvoorbeeld een individueel gepleegd vermogensdelict, zegt onderzoeker Hester de Boer. Over hoe specifiek jongeren erin verzeild raken, is nog minder bekend. Daarom benoemen de onderzoekers gefundeerde risicofactoren, die in minimaal 3 onderzochte artikelen terugkomen, en plausibele risicofactoren, die minder vaak worden genoemd.
Tussen de gerekruteerde aanwas tot 22 jaar zitten ook rising stars, iets oudere jongeren die al regelmatig delicten plegen en al wat meer tegen de harde kern van delictplegers aan zitten. Deze ‘ingroeiers’ beginnen het lokale te ontstijgen en hebben enige connectie met netwerken die landelijk criminaliteit plegen.
Luister ook naar het audio-interview: ‘Drugs zijn meer en meer een onderdeel van opgroeiende jeugd’ |
“Sociale binding is de allerbelangrijkste risicofactor”, stelt De Boer. Familie, vrienden of werk. Verbanden waarvan je deel uitmaakt en die positief tegenover criminaliteit staan. Maar ook een gedeelde locatie, zoals een wijk, een gezamenlijke etnische achtergrond of religie vormen risicofactoren. In de wetenschap wordt het vergeleken met een besmettingsproces: hoe meer je in aanraking komt met de georganiseerde criminaliteit, des te groter is de kans dat je erin verzeild raakt. “Voor de jonge aanwas gelden heel andere risicofactoren dan voor de rising stars”, benadrukt De Boer. “Het lastige is, in de literatuur is nog niet veel naar die rollen gekeken.”
‘Juist tijdens een lockdown kun je jongeren benaderen die zich vervelen’
De literatuur kent meer blinde vlekken. Zoals het effect van corona, want wellicht vormt niets te doen hebben een versterker voor jongeren om zich in te laten met criminaliteit. De Boer: “In de wetenschappelijke literatuur zien we dat rekruteringsprocessen meer online plaatsvinden. Juist tijdens een lockdown kun je dan jeugdigen benaderen die zich vervelen, want ze zoeken thrills, en die financieel in de problemen zitten. Immers, het hebben van schulden is ook een risicofactor.”
Voor doorgroeiers zijn criminele vaardigheden een belangrijke risicofactor, zoals de kunst om buiten het zicht te blijven van de politie, loyaal zijn en kunnen zwijgen. Maar ook drugsgebruik, laten zien dat je criminele activiteiten wilt doen en specifieke werkomstandigheden, zoals een vrachtwagenchauffeur die internationale ritten rijdt.
‘Bied interventies aan die echt passen bij de jongere’
Niet alle jongeren die voldoen aan de risicofactoren laten zich ronselen voor criminele klussen. Een grote beschermingsfactor is de steun van een derde. Dat kan van alles zijn, vertelt De Boer, zoals een jongen die uitblinkt in de bokssport en zijn vrienden betrekken hem vanwege zijn talent niet in hun criminele gedragingen. Of iemand met een toekomst perspectief, waarvan de omgeving zegt: ‘Ga voor die baan!’
Sportieve interventies worden veel ingezet, maar sporten an sich is geen wondermiddel. Kuppens waarschuwt: “Bied interventies aan die echt passen bij de jongere. Immers, wat moet iemand zonder sportieve aspiraties met sportles? Dus speel in op talent en aspiratie, zodat de jongere zich niet in lijn met de sociale identiteit van crimineel gedrag verder ontwikkelt.”
Mensen die de jongeren begeleiden in de sport, moeten weten wat datgene waarmee ze te maken krijgen in hun leven voor de jongeren betekent. Ervaringsdeskundigen of credible messengers, zoals wijkbewoners of jongerenwerkers. De band tussen de jongere en degene die de sportlessen aanbiedt, moet groeien.
‘Zo’n jongere moet het gevoel hebben dat iemand echt iets voor hem kan betekenen’
Pas wanneer een jongere deze persoon als credible messenger accepteert, kan de begeleider de jongere aanspreken op zijn gedrag. “Zo’n jongere moet het gevoel hebben dat iemand echt iets voor hem kan betekenen”, zegt Kuppens. “Het kan zeker helpen als die persoon zelf ooit straatschoffie was, maar dat hoeft niet.” Zo hebben enkele credible messengers uit Arnhem gevoetbald bij De Graafschap of Vitesse, clubs waar de jongeren tegenop kijken. Van een credible messenger met een zekere status nemen ze eerder wat aan. Daarbij gaat het er ook om dat ze zich gezien voelen door deze persoon, vertrouwen en begrip zijn waardevol.
Hij doet niet mee in de BOTOC-gemeenten, maar Saïd Achouitar, oprichter van Futsal Chabbab in Nijmegen, is een goed voorbeeld van een credible messenger. |
De BOTOC-plannen waren al geschreven nog voordat de kennissynthese klaar was, waardoor de risico- en beschermende factoren niet leidend waren bij het opstellen van de plannen. Toch ziet Kuppens in de praktijkscan van de interventies wel elementen uit de literatuur terugkomen.
Een grote valkuil die hij in de praktijk ziet, is dat de doelen te hoog gegrepen zijn. “Gemeenten willen graag dat de recidive onder jongeren vermindert, maar dit is meteen het hoogste en moeilijkst bereikbare doel.” Om dat te kunnen vaststellen, moeten de jongeren langdurig worden gevolgd en begeleid. Kuppens adviseert te werken met verschillende subdoelen, zoals ‘we willen de jongeren om wie het gaat in kaart brengen' of ‘we willen onze organisatie zo optuigen, dat we de jongeren om wie het draait kunnen bereiken’.
“Door BOTOC te evalueren, bekijken we wat wel of niet werkt en wat we ermee willen”, aldus Kuppens. Sommige gemeenten monitoren hun successen, maar ook hun knelpunten. Kuppens biedt graag ruimte om exploratief bezig te zijn. “Als je bijvoorbeeld jongeren kunt koppelen aan een bedrijf en hen zo het bedrijfsleven kunt laten instromen na hun opleiding, dan geef je ze een zachte landing en blijven ze niet thuis zitten. Dat hoeft niet altijd een erkende interventie te zijn, denk gerust praktisch na om de jongeren een dagbesteding te bieden.”
‘Je kunt wel 7 deelprojecten hebben lopen, maar wat is de samenhang daartussen?’
Naar aanleiding van de praktijkscan heeft Kuppens veel vragen gekregen vanuit de BOTOC-gemeenten over wat er verbeterd kan worden aan de interventies. Kuppens: “In de derde fase gaat het CCV coaching aanbieden, want het is belangrijk om de uitvoerende instanties te betrekken, maar ook om al die individuele aanpakken binnen de gemeente bij elkaar te hebben en elkaars perspectief te zien. Immers, je kunt wel 7 deelprojecten hebben lopen, maar wat is de samenhang daartussen?”
Tot slot, wat heeft Nederland nodig om tot beter preventief beleid te komen wat betreft nieuwe aanwas in de georganiseerde criminaliteit? Kuppens is positief over de stap die nu wordt gezet, het bieden van laagdrempelige, op wetenschap gebaseerde kennis aan de professionals die dit probleem willen aanpakken. Om dat goed te kunnen doen, is meer wetenschappelijk onderzoek nodig, vindt De Boer. Specifiek onder jongeren, specifiek in Nederland en gericht op de risicofactoren van de georganiseerde criminaliteit in ons land. Want de maffia laat zich maar lastig vergelijken met onze wijken en in de Outlaw Motorcycle Gangs zitten nauwelijks jongeren. De Boer: “We moeten beter leren begrijpen wat de jongeren in de netwerken doen en waar ze terechtkomen. Hoe ze gerekruteerd worden en hoe ze doorgroeien. Specifieke kennis, over de verschillende rollen als drugsrunner of geldezel in de Nederlandse drugscriminaliteit. ” <<